Peter en de wolf : deel 1 en 2
1.Op een morgen, heel in de vroegte, opende Peter
het hek en liep de grote groene wei in. Op een tak van een hoge boom zat een klein vogeltje. Het was Peter's vriendje. En het tjilpte vrolijk: „Alles is rustig." |
2. Toen kwam er een eend aangewaggeld - die blij was dat Peter het hek had opengelaten - en hij besloot om fijn te gaan zwemmen in de diepe vijver van de wei. | |
![]() |
![]() |
Peter en de wolf : deel 3 en 4
3. Het vogeltje zag de eend, fladderde omlaag, ging naast hem zitten in
het gras en haalde zijn schouders op. "Wat ben jij voor een vogel dat je niet eens kunt vliegen?" En weet je wat de eend antwoordde? „En wat ben jij voor een vogel dat je niet eens kunt zwemmen?" En plonsde in het water. Ze kibbelden en kibbelden, de eend terwijl hij in de vijver rondzwom en het vogeltje hippend langs de waterkant. |
4. Plotseling trok iets anders Peters aandacht. Hij zag een kat die door
't gras kwam aansluipen. De kat dacht bij zichzelf: „Nu het vogeltje aan 't kibbelen is, kan ik het fijn pakken". En hij sloop op hem toe op zijn fluwelen poten. |
|
![]() |
![]() |